Martin Heidegger hecht een gering belang aan onze individualiteit. Hij laat niet na om keer op keer de overtuiging te bestrijden dat wij onszelf en onze toekomst naar onze hand zouden kunnen zetten. Maar hij legt bij mijn weten niet uit waaróm we dat niet kunnen. Of, anders gezegd, waarom is onze persoonlijkheid eigenlijk zo onbeduidend en waarom frustreert ze onze pogingen om tot zijnsverstaan te komen? Daar wil ik nu verder op ingaan. Ik ga daarbij te rade bij Arthur Schopenhauer en Jorge Luis Borges.[1]
Ten slotte wil ik dan aandacht besteden aan de zijnservaring als zodanig, iets dat we bij Heidegger alleen in indirecte zin aantreffen en waar ik hier aandacht voor wil vragen. In ontische zin valt er wel degelijk iets over de zijnservaring te zeggen. Heidegger, de denker, roept dichters te hulp om ervan te spreken. Borges, de dichter én denker, roept bijvoorbeeld Schopenhauer te hulp, hij geeft uitdrukking aan de wijze waarop de zijnservaring aan hem verschijnt. Hij vertolkt daarmee iets dat min of meer ontbreekt in Heideggers filosofie.
Lees verder, klik aan:Zijnsverstaan bij Heidegger, Schopenhauer en Borges
[1] Een onderdeel genomen uit mijn essay Kabinet van Heidegger (2020), pag. 68 – 73.