IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid.
Eindelijk met Bailly en Vanitas op de foto; hoe ijdel kan een mens zijn.
Over het leven als een uiteenspattende zeepbel.
David Bailly zelfportret met allegorisch stilleven, 1651 (olie op paneel: 89,5 x122 cm).
Tal van voorwerpen verwijzen naar de vergankelijkheid van het leven op aarde: de gedoofde kaars, de zeepbellen, de schedel, verwelkende bloemen en een zandloper. De zilveren bekerschroef, de gouden dukaten en de parels herinneren ons juist aan de eindigheid van aards bezit. Ook de verbeelding van de zintuigen zinspeelt op vluchtigheid: het gehoor wordt gesymboliseerd door de fluit en de luitspeler in de prent op de achtergrond, de geur door bloemen, het zicht door de glanzende zeepbellen, de smaak door het gevulde glas en de pijp. Bailly portretteerde zichzelf in het ovale schilderij, terwijl de jonge man die het portret vasthoudt in feite een jeugdportret is. Datzelfde idee van vergankelijkheid is te zien bij zijn overleden echtgenote; naast het portret op de tafel doemt haar gezicht een tweede keer als schim vanachter het fluitglas op. Het briefje rechtsonder laat geen twijfel bestaan over de strekking van het geheel: de Bijbelse spreuk ‘Vanitas vani(ta)tum et omnia vanitas’ betekent ‘IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid’ en wijst ons op de onvermijdelijke eindigheid van het menselijk bestaan.