Als je niet de tekst voor ogen hebt waar de nu volgende wetten aan ontleend zijn, blijft het lastig. Of omgekeerd als je de wet niet paraat hebt waarmee teksten kunnen worden geduid tast je in het duister. Toch kunnen we deze bepalingen als zodanig wanneer we ze wat beter bekijken en op ons inlaten werken een vermoeden in ons wekken, we kunnen ze min of meer herkennen, en plaatsen in ons eigen leven en dat van de anderen. Ach, er zit niets anders op: we moeten Proust zelf lezen!
Daar gaan we:
- Dat ze ontsnapt aan je greep, maakt haar aantrekkelijk en klinkt haar aan je vast (afstand schept nabijheid).
Onrust die haar afstand teweegbrengt, wekt je hevige begeerte op.
- De gedachte dat ze zich aan een ander geeft (zeker aan een andere vrouw), maakt haar aantrekkelijk en onmisbaar voor jou (jaloezie) en wekt het verlangen op haar te bezitten.
Wie ‘jaloers’ is, wil weten wat zijn geliefde in zijn afwezigheid uitspookt.
- Als ze het object wordt van je begeerte, waardeer je haar niet meer omwille van haar eigenschappen, maar maak je van je geliefde je eigen constructie, waaraan zij echter steeds weerstand biedt.
Zij wil zich niet passen in het beeld dat je van haar construeert, maar is een en al grilligheid: ze geeft zich nu eens op onnaspeurlijke gronden aan je, en wendt zich dan weer van je af (daarom wil je haar tot je gevangene maken opdat ze niet meer aan jou ontsnapt!).
- In je dagdromen kun je fantaseren over vrouwen die zich zonder enig voorbehoud aan je geven; hier ontbreekt de weerstand die de derde wet kenmerkt.
- Als ze bij je is en je liefde beantwoordt, kom je even tot rust, maar het leidt spoedig tot ontevredenheid en verveling (nabijheid schept afstand).
- Als je haar te zeer benadert, ontvlucht zij; als je haar mijdt, komt ze misschien naar je terug, maar misschien ook niet: indirecte strategieën zijn noodzakelijk, maar ook riskant.
- Haar noodzakelijkheid voor jou is welbeschouwd puur toevallig, een effect van je vlottende begeerte die zich op iemand heeft gevestigd.
Is er wel zoiets als voorbestemd zijn voor elkaar? Volgens Proust is de liefde slechts toeval, als zoutkristallen die zich op een tak vestigen. Prachtig, vind ik dat!
- Wie jou liefheeft omwille van jezelf, moet jij ongelukkig maken en soms zelfs profaneren of doden.
Bron: Frans Jacobs – Een filosofie van emoties en verlangens, pagina 248-269, 2008. Met Jacobs ‘liefdeswetten’ en zijn ’theorie over emoties en verlangens’ [1] krijgen we beter zicht op de duiding en samenhang van gebeurtenissen en drijfveren in ‘de verloren tijd’.
Liefde bij Proust, is essentieel narcistisch, een waanzinnige behoefte, die de wetten van deze wereld onvervulbaar maken en moeilijk te genezen, – de onzinnige en smartelijke behoefte haar te bezitten.
Het werk (van de schrijver) staat dus, precies zoals in de liefde, in het overtreden van de liefdeswetten. Postume compensatie voor wat de schrijver hen/haar heeft aangedaan. Allemaal ijdelheid, verbeuzelde tijd, zinloos evenals het leven, maar wel prachtig geschreven.
Het is niet zo zeer de vraag of deze ‘wetten’ een universele geldigheid hebben, dat is niet interessant. Het is wel de vraag wat deze voorschriften in onszelf losmaken, aan herkenning, aan identificatie, aan afgrijzen, aan inzichten etc. Veel van Prousts inzichten kunnen verklaard worden uit zijn leven zelf, zoals het (‘mis’)gelopen is, het onvermogen om lief te hebben, steeds op alles en iedereen de betuttelende liefde tussen moeder en kind projecteren.
Prousts eigen moeder was zijn grote liefde. Die allesoverheersende moederband heeft […] veel te maken met zijn vergeefse pogingen om andere volwaardige liefdesverhoudingen aan te gaan. Zijn hevige bezitsdrang, zijn jaloerse behoefte aan exclusieve aandacht stootten potentiële geliefden af. […] Proust laat er in zijn correspondentie geen misverstand over bestaan dat hijzelf liefde als een ‘egotistisch sentiment’ beschouwt, dat niets te maken heeft met het ‘hart’. Wat hij liefde noemt laat zich overigens misschien beter omschrijven als erotische obsessie; feitelijk gaat het Proust om de fixatie op het beminde lichaam, de tirannieke preoccupatie met de aanwezigheid en beschikbaarheid ervan, en de opgeschroefde verwachtingen, wreedheden en tragische conflicten die daaruit voorvloeien. [2]
Het onbevredigende symbiotische verlangen van het kind naar de troost en bescherming van de moeder, duurt – volgens Halberstadt-Freud – vaak tot ver na de kindertijd. Een volwassene die de scheiding van zijn (innerlijk imago van de) moeder niet heeft volbracht, blijft emotioneel kwetsbaar. Zeker is dit bij Prousts verteller het geval. Angsten met de moeder te versmelten, dan wel haar te verliezen, wisselen elkaar af. Ook bij Albertine en de verteller draait het martelend samenspel om het vermijden van deze twee uitersten. Je moet je niet uitleveren aan de partner, die al te zeer aan de oppermachtige moeder doet denken, dat is van levensbelang. Albertine is tegelijk het kwaad en de remedie, zegt de verteller. Zij is de enige die zijn verlatingsangst oproept en tevens kan kalmeren. Door Proust wordt de romantische liefde bijgesteld door een reëler en meer genuanceerd beeld, waarin angst en haat ook een plaats kan krijgen. [3]
[1] Frans Jacobs zegt onder andere over zijn theorie van verlangens en emoties: ‘Traditioneel zijn emoties een combinatie van gevoel, een evaluatie en een geloof (‘belief’). Maar aan deze indeling ontbreekt het dynamische element, omdat emoties terugslaan op onze verlangens. De hevigheid van emoties wordt niet alleen bepaald door de verlangens, maar ook aan de eraan ten grondslag liggende verwachtingen.’
[2] Bron: http://www.hofhaan.nl/2010/rokus-hofstede/proust-in-liefde/
[3] Bron: H.C. Halberstadt-Freud – Freud, Proust en perversie, in Psychologie en/of literatuur [Samenstelling Suzette Haakma en Ingebrit Scheltens] door: Bureau Studium Generale van de universiteit Utrecht, 1996.
© Bram Zoon (maart 2016)