Alle berichten van Bram Zoon

Over Bram Zoon

Bram Zoon komt uit een gezin van zeven jongens en een meisje. Hij studeerde bedrijfs- en organisatiekunde in Rotterdam (EUR) en Utrecht (Master of Management Change). In december 2010 debuteerde Zoon met Gloed van Liefde, een egodocument. Twee jaar later volgden Egbert Reitsma: architect en kunstschilder en Hemelsplein, een novelle over de zoektocht naar waarheid van econoom Jacob Walbeek. Maart 2014 verscheen De rots van Calpe, waarvan nog datzelfde jaar een tweede druk verscheen. In datzelfde jaar werd Glow of Love bij America Star Books gepubliceerd. In juni 2015 kwam De illusie van de zelfbepaling uit, een bundeling van filosofische essays; prof. dr. Frans Jacobs schreef het voorwoord. Onlangs (september, 2018) kwam de novelle Villa Minerva - Kroniek van een dagboekschrijver, uit bij Brave New Books. Maart 2020 verscheen het essay Kabinet van Heidegger.

Verloren wereld

                                                                 Waaraan ontbreekt het ons als het ons aan niets ontbreekt, als we genoeg hebben aan onszelf? J. M. Coetzee (1940 – )

Gejaagd zoek ik op het internet, dan stuit ik op deze foto. Ik speur  voor een goed begrip naar meer over een citaat uit De schooljaren van Jezus maar deze foto dwingt mij tot stilstand en inkeer. Het bijzondere is bovendien dat er onmiskenbare raakvlakken zijn tussen het citaat en deze foto. Deze afbeelding (van Ian McDonell/Getty Images) schetst meer dan woorden vermogen te zeggen. Het verwijst naar een wereld die we nog slechts herkennen in ons verlangend zoeken en in het hiervoor wegvluchten. Een wereld die zich soms toont maar zich meestal verborgen houdt, het is een wijze van zijn die niet vanzelfsprekend noch opeisbaar is. Een wereld waarbij onze machteloze pogingen om iets van haar te ontsluiten verbleken; zij laat zich niet ontzetten, zodra wij haar naderen trekt zij zich terug.

‘Zoals we weten, laten we ons voormalige bestaan achter ons vanaf de dag dat we in dit leven arriveren. We vergeten het. Maar niet helemaal. Sommige overblijfselen van ons voormalig bestaan blijven intact: geen herinneringen in de gebruikelijke zin des woords maar wat we schaduwen van herinneringen kunnen noemen. Daarna, als we gewend raken aan ons nieuwe leven, vervagen zelfs die schaduwen, totdat we onze oorsprong volledig vergeten zijn en accepteren dat wat onze ogen zien het enige leven is dat er is.’ Bron: J.M. Coetzee – De schooldagen van Jezus, pag. 81, 2016.

De drie hoofdpersonen in mijn nieuwste boek zijn ieder op hun eigen wijze geraakt door deze verborgenheid, hun harten zijn rusteloos. Zij hebben slechts een vaag vermoeden wat de herkomst is van deze gejaagdheid. Zal het lot hun toestaan om ook maar iets van dit geheim te ondervinden? Wellicht hebben de omstandigheden waaronder zij leven toch weer de overhand gekregen zodat er van een verschijning van deze waarheid geen sprake meer kan zijn? Of is dit alles vergeefs,  ijdele en misplaatste hoop?

  © Bram Zoon (2017)

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Rhinocerus – Albrecht Dürer

Ooit was ik in Nepal en ik wilde er dolgraag de Indische neushoorn zien. We begeven ons naar het Chitwan National Park en trekken op een olifant én met een gids het gebied in. Al snel brengt onze leidsman ons naar de plaatsen waar deze grote planteneters zich blijkbaar ophouden. Het gezichts- van deze dieren is slecht, maar hun geurvermogen is bijzonder sterk ontwikkeld. Als je ze met de wind mee benadert, zul je ze niet snel zien. Mocht het zo zijn dat ze je achterna komen dan dien je razendsnel te  zigzaggen, anders kan je het niet meer navertellen. Op de hoge rug van een olifant ben je relatief veilig.  Opvallend is natuurlijk de neus, een volwassen exemplaar kan wel 2 meter hoog worden. De huid is grijsbruin van kleur. Later in Chitwan kwam ik de plaatselijke huisarts tegen en ik vroeg hem: wat een van de meest voorkomende klachten in zijn praktijk was, hij vertelde me: dat dit de verwondingen door de neushoorns uit het park zijn …

In mijn boek ‘De rots van Calpe’ komt de neushoorn overigens ook nog voor, zij het zijdelings. Beroemd is natuurlijk de hierboven geplaatste houtsnede uit 1515 gemaakt door de Duitse kunstschilder Albrecht Dürer. Afgebeeld is de bewuste pantserneushoorn. ‘De houtgravure werd veelvuldig gekopieerd, herdrukt en verspreid en had een grote invloed op de kunst. Tot in de tweede helft van de achttiende eeuw werd Dürers voorstelling van een neushoorn als natuurgetrouw beschouwd. De neushoorn die model stond voor zijn kunstwerk, werd in 1515 naar Lissabon verscheept. Waarschijnlijk was dit het eerste levende exemplaar dat sinds de derde eeuw in Europa te zien was.[1] Nog datzelfde jaar werd het dier naar Rome gestuurd als geschenk voor de Paus Leo X. Dürer heeft de neushoorn nooit zelf gezien. Hij baseerde zich op beschrijvingen en een schets van een onbekende kunstenaar.’ Bron: Wikipedia.

Boven de neushoorn staat een Duitse tekst  gedrukt: ‘[In mei 515] Meegebracht uit India naar de grote en machtige koning Emanuel van Portugal in Lissabon: een levend dier, een zogenoemde neushoorn, die hieronder is afgebeeld. Het dier heeft de kleur van een schildpad en is bedekt met dikke hoornplaten. Het is bijna even groot als een olifant, maar heeft kortere poten en is vrijwel onkwetsbaar. […] Er wordt gezegd dat neushoorns snel kunnen rennen, zeer levendig en slim zijn.’ Bron: Neil MacGregor – Een geschiedenis van de wereld in 100 voorwerpen, 2010, pag. 552 – 558.

  © Bram Zoon (2017)

 

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Het zichzelf voortstuwende verhaal

Een schrijver kan [en moet] veel aan zijn tekst doen. Zo stelt hij levensbeschrijvingen van zijn belangrijkste personages samen, laat ze elkaar – over en weer – interviewen. Vertelperspectieven en tijdlijnen worden onderscheiden. Hij schrijft scenes tot in detail uit en bedenkt een plot, toch is het risico groot – ondanks alle voorbereidingen – dat het een levenloos geheel is en blijft. Voor de hand liggende reacties zijn om het [opnieuw] te laten rusten, terughoudend te zijn, of om kundige buitenstaanders gericht om raad te vragen. Allemaal verstandige zaken. Nog beter is het om op eigen kracht na te gaan waarom het beoogde niet loopt.

Dan na lang wachten en dralen, kan er een moment komen dat de [hoofd-]personen door kleine of grote verschuivingen of weglatingen alsnog tot leven worden gebracht. Die veranderingen zijn het gevolg van toeval én van een systematische zelfbevraging. Er blijkt achter het aanvankelijke verhaal nog een andere waarheid schuil te gaan. Het is iets pijnlijks dat de personages verdringen, ontkennen. Het is een waarheid die zij moeten leren dragen. Dat verloop, hoe dat in zijn werk gaat, wil de schrijver zichtbaar maken, vertellen, aan de vergetelheid ontrukken.

Als die andere werkelijkheid is opgeroepen, is het alsof de personages levendiger zijn geworden en – figuurlijk gesproken – over de schouder van de verteller van hun leven en geschiedenis gaan meekijken. Er is sprake van wederzijds vertrouwen, een leiden en een geleid worden, een wederkerigheid van initiatieven. Een luisteren én uitdagen. Nieuwe en oude beelden vloeien logisch en organisch voort uit de aangepaste verhaallijn. Er zijn nog wel botsingen maar ditmaal met als inzet de zeggingskracht van het verhaal. De karakters  van de personages staan vanaf dat moment niet langer ter discussie maar worden gerespecteerd.

Misschien zijn dit wel de gelukkigste momenten van een auteur, het verhaal gaat eindelijk stromen, soms als een woeste rivier en ook als een rustige beek, het gaat een eigen leven leiden onder en door zijn handen. Al het maandenlange – afgeschreven – voorwerk gaat alsnog vruchten afwerpen, het wordt vlot herschreven of ditmaal met opvallend gemak als onbruikbaar terzijde geschoven.

Door op gezette tijden ‘terug te lezen’ ontstaat er een steeds beter en hecht doortimmerd geheel, waarin alles, tot in de kleinste details, een functie en plaats heeft. Alle overbodigheden worden weggesneden in het belang van de levendigheid, de veelzeggendheid, de ontknoping van het zichzelf voortstuwende verhaal.

©Bram Zoon [2017]

 

Vanitas vanitatum et omnia vanitas

IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid.

Eindelijk met Bailly en Vanitas op de foto; hoe ijdel kan een mens zijn.

Over het leven als een uiteenspattende zeepbel.

David Bailly zelfportret met allegorisch stilleven, 1651 (olie op paneel: 89,5 x122 cm).

Tal van voorwerpen verwijzen naar de vergankelijkheid van het leven op aarde: de gedoofde kaars, de zeepbellen, de schedel, verwelkende bloemen en een zandloper. De zilveren bekerschroef, de gouden dukaten en de parels herinneren ons juist aan de eindigheid van aards bezit. Ook de verbeelding van de zintuigen zinspeelt op vluchtigheid: het gehoor wordt gesymboliseerd door de fluit en de luitspeler in de prent op de achtergrond, de geur door bloemen, het zicht door de glanzende zeepbellen, de smaak door het gevulde glas en de pijp. Bailly portretteerde zichzelf in het ovale schilderij, terwijl de jonge man die het portret vasthoudt in feite een jeugdportret is. Datzelfde idee van vergankelijkheid is te zien bij zijn overleden echtgenote; naast het portret op de tafel doemt haar gezicht een tweede keer als schim vanachter het fluitglas op. Het briefje rechtsonder laat geen twijfel bestaan over de strekking van het geheel: de Bijbelse spreuk ‘Vanitas vani(ta)tum et omnia vanitas’ betekent ‘IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid’ en wijst ons op de onvermijdelijke eindigheid van het menselijk bestaan.

Bron: http://www.lakenhal.nl/nl/collectie/s-1351

De zin van Zijn

Heidegger wil door middel van een fenomenologische analyse het licht werpen op de ‘zin van zijn’. In Sein und Zeit schrijft hij: ‘De benaming ‘fenomenologie’ drukt een maxime uit dat we aldus kunnen formuleren: “Naar de zaken zelf!” – tegen alle vrijblijvende constructies, toevallige vondsten, tegen het overnemen van slechts schijnbaar gelegitimeerde begrippen, tegen de schijnvragen die vaak generaties lang als ‘problemen’ de boventoon voeren.” En elders: “Fenomenologie wil zeggen: dat wat zich toont, zoals het zich vanuit zichzelf toont, vanuit dit zijnde zelf laten zien.”
Edmund Husserl (1859-1938) is de grondlegger van de fenomenologische beweging. Zijn fenomenologisch onderzoek betreft vooral de intentionaliteit van het bewustzijn. Het bewustzijn is altijd gericht op iets (het intentionele object), of dit object nu bestaat of niet. Het bewustzijn omvat alle werkelijke en mogelijke werelden. Martin Heidegger vraagt in een kritiek op Husserl niet alleen en niet zozeer naar het bewustzijn, aangezien dit slechts een gestalte van ‘zijn’ is (bewust-zijn), maar naar het zijn zelf en meer in het bijzonder naar een bepaald zijnde dat het zijn in de vele verschillende (werkelijke en mogelijke) gedaanten uitspreekt: de mens als ‘Dasein’.
De hermeneutiek – de “kunst van het interpreteren” – kan als een zelfkritische beweging binnen de fenomenologie worden opgevat. Want wanneer de fenomenologie louter wil beschrijven wat zich toont, rijst de vraag of die beschrijvingen wel geheel onbevangen kunnen zijn. Telkens – zo wist reeds Heidegger, die zijn fenomenologie ook wel een hermeneutische fenomenologie heeft genoemd – treedt de fenomenoloog de fenomenen vanuit een bepaalde belangstelling (‘Vorhabe’) een bepaald perspectief (‘Vorsicht’) en een bepaald begrippenkader (‘Vorgriff’) – dit geldt al voor de grammatica van de taal die gesproken wordt – tegemoet. Is het niet zo, dat elke beschrijving uiteindelijk een interpretatie is?

Heidegger heeft in Sein und Zeit onderkend dat zijn fenomenologische beschrijving een hermeneutische dimensie bezit, sterker: in een veelbesproken passage stelt hij zelfs dat de methodische zin van de fenomenologische descriptie uitleg is” (SuZ, 37). Heidegger vat ‘hermeneutiek’ hierbij niet op als ‘interpretatie’, maar als ‘explicatie’, als het ‘uiteenleggen’ van existentiale structuren. Eén van de redenen waarom Heidegger het project van Sein und Zeit heeft afgebroken is wellicht dat hij inzag dat ook de Daseinsanalytiek geen tijdloze praktijk is. Wij kunnen de wending van fenomenologie naar hermeneutiek nu nader bepalen vanuit het inzicht dat elke beschrijving een historisch-culturele praktijk is, en dat er altijd en onvermijdelijk een interpretatieve dimensie bestaat. Elke beschrijving is – ook – een interpretatie. De filosofie kan haar eigen tijdelijkheid en gesitueerdheid niet afschudden. Waar de metafysica meende dit wel te kunnen doen, heeft de fenomenologie onvoldoende beseft dat de tijdelijkheid in de beschrijving moet zijn onderkend en gearticuleerd.

Hans-Georg Gadamer (1900-2002) was een leerling van Heidegger, die de implicaties van Heideggers “fenomenologische hermeneutiek” heeft uitgewerkt en meer toegankelijk gemaakt. Gadamers grote verdienste is zijn zorgvuldige exploratie in de mogelijkheden en de grenzen van een filosofische hermeneutiek.

In zijn vroege werk tracht Gadamer de fenomenologische hermeneutiek vruchtbaar te maken voor de studie van de geschiedenis. Hij laat zien dat het gesprek met de geschiedenis telkens wordt beheerst door bepaalde verwachtingen, blikrichtingen en voorgegeven accenten (vergelijk Heideggers ‘Vorhabe’, ‘Vorsicht’ en ‘Vorgriff’). Gadamer werkt dit bijvoorbeeld uit door een andere lectuur van de westerse filosofie, vanuit de ‘post-metafysische’ positie waarin wij ons nu bevinden.

Wederzijds vertrouwen

Timo Ketelaar, Heimert Trouwborst en Emma Verbiest hebben in hun jeugd minder vertrouwenwekkende ervaringen opgedaan. Die ondervindingen kleuren voor een deel hun belevingswereld en hoe zij elkaar tegemoet treden. Emma weet haar neiging  om zich te wreken op mannen te beteugelen. Heimert beseft hoezeer zijn zelfbeeld door haat tegenover zijn vader is gevormd. Timo ontwikkelt zich van een door hartstochten geregeerd mens tot een bedachtzame man die zijn vurigheden en zichzelf meer in de hand heeft. Uiteindelijk leggen zij zich neer bij de onvolkomenheden van zichzelf en van elkaar.

De weg die Timo gaat is die van het zelfstandig denken, hij werpt de beginvragen op: wie ben ik en wat is mijn taak? Hij legt een dagboek aan om tot verheldering te komen van zichzelf en zijn positie. Het wordt al snel duidelijk dat het hem hierbij niet gaat om een denken dat louter intellectueel of verstandelijk van aard is, ook niet om een instrumenteel denken dat laat zien hoe je het snelst van A naar B gaat. Op dit soort van denken mikt Timo nadrukkelijk niet. Het gaat erom dat hij het gecontroleerde beeld van zichzelf loslaat en relativeert. Daarin slaagt hij pas als hij geconfronteerd wordt met de afgrond van de dood. Hij vindt zichzelf terug op de bodem van zijn bestaan. Vanaf dat moment ondergaat zijn denken een wending, het wordt het vrije, omzwervende denken dat het mysterie van leven en dood, ondanks het feit dat beide niet gekend kunnen worden, bevraagt. In dit denken staat zijn eigen wil niet langer centraal maar laat hij het verborgene en het ongewisse toe.

De dagboekwereld en de intrige zijn aanvankelijk gescheiden, na verloop van tijd lopen beide door elkaar. Later wanneer Timo ongeneeslijk ziek blijkt te zijn, vraagt hij Heimert om zijn dagboeknotities te ordenen en publicatierijp te maken. Heimert ondergaat hierbij een hevige teleurstelling, zijn natuurlijke vertrouwen in de dingen en de mensen krijgt een forse knauw. Als Timo overleden is komen de aangeslagen Heimert en Emma bij elkaar om de dagboek werkzaamheden te voltooien.

Wederzijds vertrouwen [werktitel] zal naar verwachting in de tweede helft van 2017 verschijnen.

hands©Bram Zoon [december 2016]