Ludwig Wittgenstein (Wenen, 26 april 1889 – Cambridge, 29 april 1951) misschien wel de allerbelangrijkste filosoof van de 20e eeuw, valt op door zijn doorlopende onderzoek naar betekenissen. De buitengewone vasthoudendheid waarmee hij deze verkenningen opzet en uitvoert – springen in het oog. Zijn scherpzinnige aanpak is zowel verwarrend als inspirerend. Wittgenstein is in staat om met één korte regel de bodem onder ons bestaan en denken te slopen of te ontregelen.
Het filosofisch leven van Wittgenstein wordt gemarkeerd door twee meesterwerken: de Tractatus (1921) en het postume Filosofische onderzoekingen (1953).
Ik heb me voorgenomen om aan de hand van beide hoofdwerken na te gaan wat de terugkerende elementen in Wittgensteins denken en wijze van filosoferen zijn. Wat zijn de markante verschillen en overeenkomsten tussen beide boeken?
Waarom denkt en spreekt Wittgenstein zó anders, geheel afwijkend, buiten de eeuwenlang begaande wegen? Wat bijvoorbeeld te denken van zijn simultaan omgaan met logica en ethiek; waarom scheidt hij deze aandachtsvelden zo nadrukkelijk en kan dat zomaar? Wat is toch de achtergrond waartegen de aanhoudende belangstelling voor deze filosoof kan worden geplaatst?
Wittgenstein stelt in zijn latere werk voor om niet het denken maar, de uitdrukking van gedachten, de taal tot onderwerp van beschouwing te nemen. Dat doet hij omdat ons denken het ondenkbare afgrenst. Het is vooral dat laatste wat hem – zijn hele leven – bezighoudt en boeit.
Taal en vooral de wijze waarop we haar (niet) aanwenden is van grote invloed op ons leven. Het staat er simpel maar is in feite een grote ontdekking, met directe gevolgen voor ons welzijn en leven.
Die taal veronderstelt in Wittgensteins visie een dragende gemeenschap. Het is niet de waarheid, maar we vinden iets waar, nemen iets voor waar aan omdat dat het min of meer vanzelfsprekend en geaccepteerd is. Het bijzondere in zijn denken is dat onder die laatste omstandigheid ‘de taal vrijaf heeft’ of ‘met vakantie is’, zoals hij dat zo bijzonder stelt. We zijn dan aan het luchtfietsen, of begeven ons op drijfzand en met name daardoor komen we – onvermijdelijk en onontkoombaar – in problemen.
Het lijkt alsof hij een persoonlijk en prangend beroep op jou, op mij doet om ons dagelijkse gebruik van taal te onderzoeken en niet langer na te denken over wat er schuilt, achter onze uitspraken (over de werkelijkheid).
Men is gewaarschuwd Wittgenstein heeft steeds de neiging om er vol met het gestrekte been in te gaan. Op deze en aanverwante zaken wil ik in mijn tekst Taal en werkelijkheid ingaan.
©Bram Zoon 2014